Selecteer een pagina

vertelt

Ik vertel verhalen. In poëzie en in proza. Lees ze hier, hier en hieronder.

Pagga

Ik heb korrels gespaard en dit strand gebouwd
de nacht is voor vuur en voor takken
zoeken om je slaap te verwarmen

Ik tel ’s ochtends het blauw en de vogels
om de storm te voorspellen en de kracht
waarmee ik de duin afrol vertelt me hoe hard
het gaat waaien vannacht

en als de zee de volgende dag aarzelt
verover ik in mijn laarzen de vloedlijn
laat ik Antje brieven schrijven aan de zee-
mansmoeders voor het hout dat ooit een schip was
dat zonen droeg als een zwangere buik

til ik klipperplanken dichtbij de duinkant
om met juthout en splinters mijn zooien huus
een tafel bij het zijraam en een kast
voor de flessenpost die we nog voor het doodtij
terug in zee moeten smijten

bedankt voor het hout en hier
is een groenglazen fles om iets in te bewaren

Noordoostelijke doorvaart

Hier houdt het huis op
huis te zijn het wordt een sloep
waar je met koude voeten instapt

je kijkt niet achter je
om de achterblijvers
nog een laatste keer
in de pelswarme schoenen te zien zakken

je kunt het een verlangen noemen
zoals ze daar tegen de wind in blazen
elkaar vastpakken, stampvoeten en zwaaien
maar je weet dat de kou schokt in de schouders
dat ze slechts samen slapen om met lijf en ijs
te stapelen tegen buiten en beren

je kunt hier alleen gelijkvloers dwalen
wat zullen ze je missen nu
je ploetert door het pakijs om een kust te vinden

een plek waar huid aan huid een keuze is
tafels tafels blijven en de poolster niet
meer dan een stip
in een overvolle nachthemel blijkt

Dit is de plek

dit is de plek
waar je verder kijkt
je kunt je omdraaien
je twijfels aan- en uittrekken
als een warme jas

 het hek is hier geen grens
maar een houten lijst om
de verte vast te houden

 de dijkbomen zijn de zeemansvrouwen
die op een weerzien wachten   

 de wind raast over het vlakke land
raapt meeuwen en wasgoed bij elkaar
het waait als een bulderende vader

 maar hier sta je
met beide voeten
in de zeeklei

 hier zijn de muren sterke armen
die je optillen in de langzame lucht

 op deze plek
slibt elk voorbijgaan aan tot glimlach

 dit: luister, wat je lief hebt is je houvast
laat je vallen in het vangnet dat de vissers
van touw en liefde vlochten

 je bent zo mooi
als je de regen wilt vangen
maar er meer aarde
dan handpalm is

Kruimels zomer

Ze durft een roodborstje te voeren
met kruimels zomer
nu het weer kouder is
dan zuidpoolijs

Ze doopt het zakje thee
tot tweemaal toe en vaker
tot het hete water
meer een glas vol tranen lijkt

Ze strooit zout
op een open stoepje
als het ijzelt en de eerste slee
schurend over stenen glijdt

Ze blaast een hese adem
tegen beslagen ramen
en wrijft met hoop op later
en haar mouw de mist opzij

Etude

I
Je kust de vloer alsof je niet gevallen bent
het hout staat in splinters op je lippen die je in je slaap sluit
en opent als een baby

ik snijd de soepgroenten kleiner je bent het slikken niet verleerd
integendeel – je turft de slokken in blauwe inkt alsof je het wachten telt
op later

II
Je tilt de lepel als een jong vogeltje je blaast
niet liever nog dan dat brand je je grote handen
aan stilzwijgen laat je de morsige liedjes van
de radio de tafel vullen –

zolang ik nog elke avond het zand uit je broekzak klop
strijk ik de kreukels in de dag plat volg ik met mijn vingers
de blauwe strepen op het behang

ze zijn kouder dan ik hoopte maar nog knoop ik
geen wollen vest om je schouders draag ik niet
de laatste kastanjes terug naar het fornuis

III
Ik weet niet waarom ik de boom laat staan

Natte straten ten spijt

‘Het is ook wel een weelderig genoegen,
niet geheel dood te hoeven.’ J.J. Eijckelboom

Het huis slaapt in de zomer spijt
van de tijd binnen de muren
vlokt met het stof op de meubels neer.

Ik druk op de bel tot het huis gaapt
maar het huis slaapt, het huis slaapt.

‘Kom achterom, schop je slippers
in het grind, spin van zomermiddagtijd
verhalen voor later en voer de vogels
je zonnebloemzaden, ik ben Levi,
ook als je dat niet wilde weten.’

Het zoemt tussen mijn tenen
zoeken gonsgrage wezens
een veilig heen een komen
een gaan van vragen naar de zin
die bij het mompelen smelt als ijsblokjes
tussen beauty spot en belly button.

De serre is langzaam wakker sluipen
struikelen over de zware warmte
van de zomer voor je inslaapt.

We bakken brood en dromen
op de huppelhete stenen een fiets
valt om een hoek verdwijnt
als je er van een andere kant naar kijkt.

Heb je ooit zo hard geluisterd
dat twijfel aan de waarheid verdween
als blozen om de noten die je zeker
van je stem een stoomdichte
badkamer intoverde?

Het huis slaapt, het huis slaapt.

Onder de appelboom schenkt Levi
limonade en liefde in breekbare glazen
we blazen met de schemering de windgong aan.

We suizebollen de avond in en hoewel
het gras nat is weet niemand
of het heeft geregend vandaag.